Diagnose stellen

Twee zaken zijn belangrijk: het stellen van de diagnose en het vinden van de oorzaak van de intoxicatie.

1. Diagnose van een loodintoxicatie

Deze berust hoofdzakelijk op het doseren van het loodgehalte op volledig bloed. Het lood in het bloed is voor 99% gebonden aan de rode bloedcellen.

  • Normale plombemie :

In België is het gemiddelde loodgehalte van de bevolking die beroepshalve niet wordt blootgesteld aan lood 5 µg/100 ml (gegevens van het jaar 2000, Instituut voor volksgezondheid Louis Pasteur). Dit gehalte neemt voortdurend af, vooral sinds het verbieden van lood in brandstof. Ter vergelijking melden we dat het gemiddelde loodgehalte in België in 1980 17 µg/100 ml bedroeg en in 1990 8 µg/100 ml.

  • Toxisch loodgehalte :

Dit werd de laatste jaren steeds opnieuw geëvalueerd, vooral bij jonge kinderen, omdat cognitieve en gedragsstoornissen werden aangetoond bij loodgehaltes die vroeger als niet-toxisch werden beschouwd.

Momenteel (maar dit kan in de komende jaren opnieuw geëvalueerd worden) beschouwt men volgende concentraties als toxisch:

    •   Bij kinderen: plombemie > 10 µg/100 ml. 
    •   Bij volwassenen die professioneel niet blootgesteld worden: > 20 µg/100 ml. 
    •   Bij volwassenen die professioneel blootgesteld worden: > 40 µg/100 ml.

Opgelet : dit wil niet zeggen dat men een chelatiebehandeling moet geven vanaf deze concentraties (zie behandeling). Als deze waarden worden bereikt, wil dat zeggen dat er een abnormale blootstelling is en dat het hoogst noodzakelijk is de oorzaak op te sporen.

Wanneer men een hoog loodgehalte vaststelt bij een patiënt, moet men ook het loodgehalte bepalen bij de andere gezinsleden of bij de collega’s op het werk.

Alle andere testen (plomburie, geprovoceerde plomburie, bepaling van delta-amino-levulaanzuur in de urine) worden niet meer toegepast, wegens hun gebrek aan sensitiviteit of het risico op uitwendige contaminatie van de stalen.

Wanneer een hoog loodgehalte wordt vastgesteld, moeten ook een aantal andere onderzoeken worden uitgevoerd:

  • Hematologie: rode bloedcellen, hemoglobine, hematocriet. 
  • Radiografie van het abdomen voor het opsporen van radio-opake vreemde lichamen. 
  • Ureum, creatinine, urine-analyse. 
  • Controleren van de bloeddruk. 
  • Bij kinderen: cognitieve en gedragstesten.

2. Opzoeken van de oorzaak van de intoxicatie

Dit is het moeilijkste gedeelte van de diagnose. Het zal noodzakelijk zijn personen in te schakelen die hiervoor speciaal zijn opgeleid en in de woonplaats of op het werk van het slachtoffer de oorzaken van de intoxicatie kunnen opsporen.

Neem contact op met het Antigifcentrum voor de coördinaten van laboratoria, instellingen en personen die u hiervoor kan aanspreken.

Samenvattend, enkele belangrijke aanwijzingen:

  Diepgaande anamnese omtrent de woonomstandigheden (oud gebouw, afschilferende verf, loden leidingen). Niet vergeten dat de blootstelling kan plaats hebben op andere plaatsen dan de woonst: kribbe, school, onthaalmoeder, grootouders... Zijn er vernieuwingswerken uigevoerd en hoe werd dat gedaan?

  • Diepgaande anamnese rond beroepsblootstelling en vrijetijdsbesteding.

  • Anamnese van het gedrag van het kind (pica).

  • Anamnese over het gebruik van medicatie, met de nadruk op alternatieve geneesmiddelen.

  • Analyse van stof, verfschilfers, recipiënten gebruikt voor de voeding, kohl, eventueel van het water...

  • Nagaan of er zich in de omgeving een bedrijf bevindt dat de omgeving vervuilt.

3. Referenties