Aansluiting op de schoorsteen

Het slecht en onoordeelkundig aansluiten van een toestel aan de schoorsteen is dikwijls de oorzaak van problemen met de afvoer van de rookgassen en kan zelfs aanleiding geven tot een slechte werking van het toestel.

De rookgassen mogen in geen enkel geval doorheen de aansluitingsstukken, de reinigingsopeningen en de gemetselde dichtingen van de schoorsteenschacht kunnen dringen.

De plaats waar de buis in de schoorsteen gaat moet voorzien zijn van een gesloten rozet en een centreerbuis.

De aansluiting moet hermetisch gesloten zijn. Als de buizen in elkaar moeten geschoven worden, moet het grootste stuk naar boven gericht worden. De plaats waar de buis in de schoorsteen gaat, moet voorzien zijn van een gesloten rozet en een centreerbuis. 

Het toestel moet zo dicht mogelijk bij de schoorsteen geplaatst worden. Het aansluitkanaal mag nooit in dalende lijn verlopen en moet, indien de lengte groter is dan 0,50 m, een oplopende helling (5cm/meter) naar het afvoerkanaal hebben. Richtingsveranderingen dienen zo veel mogelijk vermeden te worden. Indien het onmogelijk is ze te vermijden, moeten ze gerealiseerd worden met bochten.

De maximumlengte van het aansluitkanaal is 2 meter, elk bochtstuk telt voor 50 cm.

Toestellen met een verticale uitlaat hebben een aansluitkanaal met een verticaal gedeelte van minstens 0,50 m, waarna de aansluiting op de schoorsteen wordt uitgevoerd met een bochtstuk van minstens 90°. De horizontale stukken moeten zo kort mogelijk zijn.

De diameter van het aansluitkanaal mag niet kleiner zijn dan die van de uitlaatpijp van het toestel. Het aansluitkanaal mag niet voorzien zijn van een treksleutel.  

Het aansluitkanaal moet zich op voldoende afstand van elke brandbare materie bevinden. En het aansluitkanaal moet geïsoleerd worden, indien de contacttemperatuur (max. 65°C bij metalen delen) te hoog zou reiken.